Drie weken na het begin van mijn stage bijt ik door de zure appel en geef ik mijn eerste klassikale les. Ik vind het enorm spannend. Zullen de kinderen goed meedoen? Zal het me lukken om de orde te bewaren? De les die ik mag geven komt uit de methode en gaat over spreekwoorden. Hoe hard ik ook graaf in mijn troebele geheugen, ik kan mij niet herinneren dat ik dit zelf ook ooit op de basisschool heb geleerd.
Ik bereid de les voor door het lesvoorbereidingsformulier in te vullen. Daarvoor moet ik bijvoorbeeld met behulp van de kerndoelen en leerlijnen de “beginsituatie” van de kinderen vaststellen (wat weten en kunnen zij al en wat nog niet?). Lastig, want ik heb totaal geen overzicht van de leerstof. Ook kan ik nog niet goed inschatten welke kinderen de stof al beheersen en welke kinderen er moeite mee zullen hebben.
Een docent op de EHvA heeft aangeraden om tijdens de lessen zoveel als mogelijk beeldend materiaal mee te nemen (“Wie weet wat ik hier in mijn handen heb?”). Ook zou voorlezen “altijd werken om de kinderen stil te krijgen”. Ik heb daarom een fabel opgezocht over een spreekwoord, getiteld “De vos en de kat”. De tip van de Pabo-docent blijkt bruikbaar, want de kinderen luisteren ademloos en muisstil als ik het verhaal voorlees. Na afloop vraag ik welk spreekwoord er in het verhaal voorkwam. De kinderen doen wat wilde gokken en komen dan op het juiste antwoord.
We bespreken wat een spreekwoord nou eigenlijk precies is en ik vraag of de kinderen andere spreekwoorden kennen. Het valt mij op dat gedurende de les veel kinderen hun vinger opsteken, terwijl maar een enkeling de juiste oplossing weet. Sommigen zitten lang met hun vinger in de lucht, maar als zij dan de beurt krijgen, zijn ze hun antwoord glad vergeten.
Na afloop evalueer ik de les met mijn mentor. Ze is “aangenaam verrast”. Mijn stemgebruik is goed en de klas deed enthousiast mee. Er heerste een goede sfeer en er was interactie met de kinderen. “Er gebeurde wat.” Een pak van mijn hart. Maar er zijn ook behoorlijk wat aandachtspunten. Zo raadt ze me aan om meer aandacht te besteden aan de regels van de school, zoals het gebruik van het “stoplicht” en het GIP-model toe te passen. “Geef een korte introductie, wat ga je doen, wie doet wat.” Ook moet ik ervoor zorgen dat alle kinderen aandacht krijgen. “Een les heeft een hoogte en een dieptepunt. Je kunt de zwakkere leerlingen beter eerst de vragen laten beantwoorden, om dan de sterkere leerlingen het verlossende antwoord te laten geven. Anders haken de zwakkeren af.”
Een boel nieuwe informatie dus. Aan het einde van de dag fiets ik voldaan en met een licht sprankelend gevoel naar huis. Mijn eerste klassikale les zit erop. Hellup, ik word juf!