Na een geweldige stageperiode in de onderbouw is het weer tijd om een assessment te doen. Daar geef ik een les voor die mijn zusje (ook leerkracht) ooit met een groepje studenten heeft bedacht, getiteld ‘Koning Zoetekauw’. De les moet ervoor zorgen dat de kinderen na afloop weten welke etenswaren goed en welke etenswaren slecht zijn voor je tanden.
Ik begin met het voorlezen van het verhaal over koning Zoetekauw, de koning die alleen maar gebakjes, snoepjes en koekjes at. Ik heb wat prenten gemaakt van de koning en het koningsmaal van chocolade, zuurstokken, lolly’s, toffee en frisdrank, waar hij zich aan tegoed doet. Dan krijgt de koning plotseling enorme pijn aan zijn tanden. ‘Auw auw auw auw…’ jammert hij en grijpt naar zijn wang. Gelukkig is daar de hofnar Helpgraag. Die weet wel hoe de koning van zijn kiespijn af kan komen en fluistert het in zijn oor…
Dan vraag ik de kinderen of zij weten wat Helpgraag in het oor van de koning heeft gefluisterd. ‘Waar heeft koning Zoetekauw last van had?’ Al snel hebben de kinderen het goede antwoord te pakken. ‘Hij heeft te veel snoepjes gegeten!’ en ‘Hij heeft een gaatje!’ Ik vraag wat je kan doen als je pijn hebt aan je tanden en gelukkig wordt de tandarts snel genoemd. Ook wordt het snel duidelijk dat je niet te veel dingen moet eten waar veel suiker inzit, omdat dat slecht is voor je tanden. Dan bespreken we wie er wel eens naar de tandarts gaat en wie er misschien zelfs weleens een gaatje heeft gehad.
Daarna doen we een spel. Ik heb verschillende etens- en drinkwaren op een tafel uitgestald: appels, bananen, lolly’s, zuurtjes, cola, melk en nog veel meer lekkers. Ik heb een verdrietige rode kies getekend en een vrolijke groene kies. De kinderen moeten steeds aangeven of het product slecht of goed is voor je tanden en het bij één van de kiezen leggen. De groep doet lekker mee en na het uitdelen van wat fruit, ga ik met een goed gevoel het evaluatiegesprek met mijn assessor aan.
De assessor is van het type ‘het glas is halfvol’. Dat vind ik wel prettig, ik voel me op mijn gemak en heb niet het idee dat ik mezelf enorm moet uitlegen of eindeloos moet bewijzen dat ik bepaalde algemene vaardigheden beheers. Aan het einde van het gesprek vraagt zij me wat ik het leukste vond aan deze stage. ‘Het bedenken van de lessen,’ hoor ik mezelf zeggen. Natuurlijk vond ik de kindjes onwijs leuk, had ik een fijne mentor, was de sfeer in de groep leuk, waren de ouders aardig en geïnteresseerd en beviel de school me goed. Maar het meeste plezier heb ik gehad in het maken van lesmateriaal. Misschien iets om verder uit te pluizen…