Medestudente Meike heeft een probleem. Sommige kinderen in haar stageklas zijn ‘nogal, eh … voorlijk,’ zegt ze ongemakkelijk. Zo verraste een leerling haar tijdens het buitenspelen door een gevonden condoom aan een stokje rond te zwaaien. ‘Kijk juf!’ riep hij trots en de andere kinderen moesten hard lachen.
‘Gooi maar weer weg,’ had ze nuchter geroepen, maar ze twijfelt nog steeds of haar reactie juist was. Diezelfde dag vroegen twee andere leerlingen haar wat een reageerbuisbaby is. Meike besloot de vraag maar te ontwijken en haar les af te handelen, maar ook over deze beslissing twijfelt ze.
Elly, onze coach, stelt voor om de ‘incidentmethode’ toe te passen. Deze wijze van collegiale consultatie is ‘een werkvorm waarbij een groep collega’s zich intensief verdiept in een praktijksituatie,’ legt Elly uit. Eerst moeten we vragen stellen aan Meike, om een beter beeld te krijgen van de situatie. Je mag geen suggestieve vragen stellen en Meike moet de vraag bij voorkeur kunnen beantwoorden met ‘ja’ of ‘nee’.
We gaan aan de slag en al gauw merk ik dat er verschillende invalshoeken zijn om haar probleem te benaderen. Ook wordt de situatie door het stellen van vragen helderder. Steeds meer puzzelstukjes vallen op zijn plaats. Het bevalt me om op deze manier te adviseren, gestructureerd en gericht. Heel anders dan het overleg op kantoor, zoals ik dat gewend ben.
De week erop vertelt Bram in de coachgroep dat hij zich vreselijk ergert aan zijn stagedocent. Hij gaat flink los over al haar tekortkomingen. Elly stelt opnieuw voor om collegiale consultatie toe te passen.
We stellen één voor één vragen. ‘Heb je het wel eens met haar besproken?’ vraagt Janneke. Bram heeft dit niet gedaan, omdat hij ‘op ontploffen staat’. Hij wil niet riskeren dat de situatie escaleert, hij wil namelijk ooit aan de slag op de school. Dus houdt hij zich in. Emma vraagt waar hij zich precies aan ergert. Bram vertelt dat hij weinig begeleiding krijgt. En als hij iets wil doen, grijpt ze meestal snel in. Ze toont weinig interesse in hem. Hij vindt haar niet oprecht. En: ‘Ze kan geen orde houden.’ ‘Zijn er ook dingen die wel goed gaan tussen jullie?’ wil ik weten. Nee, Bram noemt nog wat dingen waar hij zich aan ergert, maar hij kan niets positiefs bedenken.
Dan is het tijd om onze adviezen te geven. Emma raadt Bram aan om de situatie met zijn stagedocent te bespreken. ‘Je wilt toch dat mensen oprecht zijn? Dan kun je het het beste aankaarten, want je bent nu ook niet oprecht naar haar toe’. Met dit soort klare taal kan Bram uit de voeten. Ook ik raad hem aan om met de juf te gaan praten. En het vooral niet te persoonlijk te maken. Te bespreken wat hij uit zijn stage wil halen. Elly is het met ons eens. ‘In het gesprek kan je het beste uitgaan van wat je niet weet. Stel vragen en veronderstel niet te veel. Deze juf komt niet voor niets op je pad.’ En zo ben ook ik in een uurtje een paar wijze levenslessen rijker.